10 years Quinz – 10 years of Q-DNA – 10 years of intriguing work
Ter ere van ons 10-jarig bestaan, zijn we verheugd om onze jubileumreeks aan te vullen met onze derde publicatie “De basisbankdienst voor ondernemingen als koninklijke bevoegdheid en prinselijk gegeven”.
Afgelopen maandag kon de Koning met gemengde gevoelens terugdenken aan de dag waarop hij precies een jaar voordien de wet van 8 november 2020 afkondigde tot invoering van een zogenaamde ‘basisbankdienst voor ondernemingen’ (art. VII.59/4 e.v. WER).
Voor sommigen is de nieuwe wet een godsgeschenk; voor anderen een duivelskind. Vooral witwasgevoelige sectoren kunnen de regeling bijzonder smaken. Sinds de eclips van de Antwerpse Diamantbank in 2014 zegt met name haar voormalige cliënteel ernstige moeilijkheden te ondervinden bij het verkrijgen van een bankrekening. Zij hoopt nu dat de basisbankdienstregeling het haar eenvoudiger zal maken om dienstverlening af te dwingen bij de meer gangbare financiële instellingen des lands.
De financiële wereld is—om begrijpelijke redenen—beduidend minder enthousiast. Enerzijds zou een kredietinstelling onder bepaalde omstandigheden verplicht worden om een welbepaalde onderneming een bankrekening te verschaffen; anderzijds kan zij in sommige gevallen ook verplicht zijn om dat net niet te doen, bijvoorbeeld wanneer zij een witwasvermoeden koestert. Doet een bank dat toch, dan riskeert zij zware administratieve sancties en stelt zij zich zelfs bloot aan strafvervolging.
Waar iedereen het, naar wij aannemen, wel over eens kan zijn, is dat de nieuwe wet geen schoonheidsprijs toekomt voor juridisch-technische verdienste. Deze bijdrage vormt dan ook een poging tot exegese. Een bescheiden poging evenwel, want wie meent de tekst begrepen te hebben heeft hem wellicht niet goed gelezen.